Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 5:1-5-6 Het Boek (HTB)

1. ‘Als iemand getuige is van een misdaad of een vervloeking heeft gehoord en dit niet vertelt, zal hij zelf schuldig zijn.

2. Ieder die iets onreins aanraakt—zoals het kadaver van een wild dier of een stuk vee dat niet mag worden gegeten of het kadaver van een onrein kruipend dier—is schuldig, ook al beseft hij niet dat hij het heeft aangeraakt.

3. Ook als hij de onreinheid van een mens aanraakt, ongeacht de oorzaak van die onreinheid, is hij schuldig zodra hij zich realiseert dat hij het heeft aangeraakt.

4. Als iemand onbezonnen een eed zweert—ten goede of ten kwade—en hij beseft dat hij dom heeft gehandeld, is hij schuldig.

5-6. Als hij een van deze zonden heeft begaan, moet hij die zonde belijden en een zondoffer aan de Here brengen in de vorm van een schaap of een geit. De priester zal zijn schuld verzoenen en hij zal van zijn zonde zijn verlost.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 5