Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 27:5-21 Het Boek (HTB)

5. Een jongen in de leeftijd van vijf tot twintig jaar mag tweehonderdtwintig gram zilver betalen en een meisje van die leeftijd honderdtien gram zilver.

6. Voor een jongen in de leeftijd van één maand tot vijf jaar mag vijfenvijftig gram zilver worden betaald en voor een meisje van die leeftijd drieëndertig gram zilver.

7. Een man ouder dan zestig jaar mag honderdvijfenzestig gram zilver betalen, een vrouw van die leeftijd honderdtien gram zilver.

8. Maar als de persoon te arm is om dit bedrag te betalen, zal hij bij de priester worden gebracht. Die zal het met hem bespreken en hij zal betalen wat de priester beslist.

9. Maar als het een dier is dat bij een gelofte aan de Here is beloofd, moet het worden gegeven.

10. De belofte mag niet worden veranderd, de gever mag niet van gedachten veranderen over zijn gift aan de Here, noch een goed dier ruilen voor een slecht of een slecht dier voor een goed. Als hij dat toch doet, zullen beide giften aan de Here toebehoren!

11-12. Maar als het dier dat aan de Here wordt gegeven, niet als offerdier is toegestaan, zal de eigenaar het bij de priester brengen om de waarde te laten schatten en deze zal hem zeggen hoeveel hij in plaats van het dier moet betalen.

13. Als het dier wel is toegestaan als offerdier, maar de eigenaar wil het loskopen, dan moet hij een vijfde deel meer betalen dan de waarde die de priester heeft vastgesteld.

14-15. Als iemand zijn huis aan de Here wil schenken, maar het later toch wenst terug te kopen, zal de priester de waarde vaststellen en de man zal een vijfde deel meer betalen dan die geschatte waarde. Daarna zal het huis weer zijn eigendom zijn.

16. Als een man een deel van zijn land aan de Here wil geven, schat dan de waarde ervan met betrekking tot de hoeveelheid zaad die nodig is om het in te zaaien. Een stuk land waarvoor tweehonderdtwintig liter gerstezaad nodig is om het in te zaaien, is vijfhonderdvijftig gram zilver waard.

17. Als een man zijn land in het jubeljaar aan de Here wijdt, zal de geschatte waarde blijven staan,

18. maar als hij dat doet na het jubeljaar, zal de waarde evenredig zijn aan het aantal jaren dat nog moet verstrijken voor het volgende jubeljaar.

19. Als de man besluit het stuk land terug te kopen, zal hij een vijfde deel van de door de priester geschatte waarde extra moeten betalen en dan zal het weer zijn eigendom zijn.

20. Maar als hij besluit het land niet terug te kopen of als hij het land aan iemand anders heeft verkocht en de Here de rechten op het land voor het jubeljaar heeft gegeven, zal het niet meer aan hem worden teruggegeven.

21. Als het in het jubeljaar vrijkomt, zal het de Here toebehoren als iets dat aan Hem is gewijd en het zal aan de priester worden gegeven.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 27