Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 8:5-18 Het Boek (HTB)

5. ‘We gaan het volgende doen,’ legde hij hun uit. ‘Als ik met de rest van het leger aanval, zullen de mannen van Ai een uitval doen om ons net als de vorige keer op de vlucht te jagen. Wij doen dan ook net alsof wij vluchten.

6. Zo zullen wij hen achter ons aan laten komen totdat zij allemaal de stad uit zijn. Zij zullen dan denken dat wij net als de eerste keer op de vlucht slaan.

7. Wanneer het eenmaal zover is, moeten jullie uit de hinderlaag komen en de stad binnentrekken, want de Here zal die in onze macht geven.

8. Wanneer jullie de stad hebben ingenomen, steek haar dan in brand, zoals de Here heeft bevolen. Dat zijn uw orders.’

9. Die nacht gingen zij op weg en legden zich in een hinderlaag tussen Betel en de westkant van Ai. Jozua en de rest van het leger bleven echter nog in het kamp.

10. De volgende morgen bracht Jozua in alle vroegte zijn mannen op de been en ging op weg naar Ai, vergezeld door de leiders van Israël.

11-13. Hij liet halt houden aan de rand van een dal ten noorden van de stad. De volgende nacht zond Jozua nog eens vijfduizend man als versterking naar de troepen die in hinderlaag lagen ten westen van de stad. Zelf bleef hij die nacht in het dal.

14. Toen de koning van Ai de volgende morgen de Israëlieten aan de overzijde van het dal ontdekte, viel hij hen aan in de vlakte van Arabah. Hij was zich er natuurlijk niet van bewust dat aan de andere kant van de stad nóg een Israëlitische troepenmacht lag.

15. Jozua en zijn leger vluchtten door de wildernis, alsof zij waren verslagen.

16. Alle soldaten van de stad werden op de been gebracht voor de achtervolging, waardoor de stad onbeschermd achterbleef.

17. In heel Ai en Betel was geen soldaat meer te bekennen en de poorten stonden wijd open.

18. Toen zei de Here tegen Jozua: ‘Wijs met uw speer in de richting van Ai, want Ik zal u de stad in handen geven.’ Jozua deed dat.

Lees verder hoofdstuk Jozua 8