Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 21:7-30-31 Het Boek (HTB)

7. De Merarieten kregen twaalf steden van de stammen Ruben, Gad en Zebulon.

8. Zo werd gehoorzaamd aan de opdracht van de Here aan Mozes en werden de steden en weiden door het lot aangewezen.

9-16. De eersten die hun toewijzing kregen, waren de priesters, de nakomelingen van Aäron die deel uitmaakten van de Kehatieten. De stammen van Juda en Simeon gaven hun de volgende negen steden met de omringende weidegrond: de vrijstad Hebron in het bergland van Juda—ook wel Kirjat-Arba genoemd—maar het akkerland rond de stad en de omringende dorpen werden aan Kaleb gegeven, en verder Libna, Jatthir, Esthemoa, Holon, Debir, Aïn, Jutta en Bet-Semes. Bij elke stad kregen zij tevens de weidegronden.

17-18. De stam van Benjamin gaf hun de volgende vier steden met de bijbehorende weidegrond: Gibeon, Geba, Anathoth en Almon.

19. Zo werden in totaal dertien steden aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, overgedragen.

20-22. De andere families van de Kehatieten ontvingen vier steden met bijbehorende weidegrond van de stam van Efraïm: de vrijstad Sichem, Gezer, Kibzaïm en Bet-Horon.

23-24. De volgende vier steden met weidegronden werden gegeven door de stam van Dan: Elteké, Gibbethon, Ajalon en Gath-Rimmon.

25. De halve stam van Manasse gaf de steden Taänach en Gath-Rimmon met de omringende weidegronden.

26. Zo kreeg de rest van de Kehatieten in totaal tien steden toegewezen.

27. De nakomelingen van Gerson, een andere groep Levieten, ontvingen twee steden met weidegrond van de stam van Manasse: de vrijstad Golan in Basan en Beësthera.

28-29. De stam van Issachar gaf vier steden: Kisjon, Dobrath, Jarmuth en En-Gannim, elk met de weidegronden.

30-31. De stam van Aser gaf vier steden met weidegrond: Misal, Abdon, Helkath en Rechob.

Lees verder hoofdstuk Jozua 21