Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 18:3-12 Het Boek (HTB)

3. Daarom vroeg Jozua: ‘Waarom verdrijven jullie niet de mensen die nog in jullie gebied wonen? De Here, onze God, heeft het land immers aan jullie gegeven?

4. Kies uit elke stam drie mannen, dan zal ik hen eropuit sturen om het land te verkennen dat nog niet is veroverd. Aan de hand van hun verslag over de grootte en de aard van het gebied, zal ik het dan verdelen.

5-6. De verkenners zullen het gebied in zeven stukken verdelen, waarna ik voor Gods aangezicht zal loten om voor elke stam het gebied te bepalen.

7. U weet echter dat de Levieten geen eigen land mogen hebben: zij zijn priesters van de Here. Dat is hun erfdeel. Uiteraard krijgen de stammen van Gad, Ruben en Manasse ook niets meer, want zij hebben al land ten oosten van de Jordaan, waarvan Mozes beloofde dat zij zich daar mochten vestigen.’

8. Zo gingen de verkenners er dus op uit om het gebied in kaart te brengen en daarover te rapporteren aan Jozua. Daarna kon de Here de gebiedsdelen door loting aan de stammen toewijzen.

9. De mannen deden wat hun was opgedragen, verdeelden het hele gebied in zeven stukken en maakten een lijst van de steden in elk deel. Daarna gingen zij terug naar Jozua in het kamp bij Silo.

10. Bij de tabernakel in Silo liet de Here Jozua toen door loting elk van de stammen het hun toekomende deel toewijzen.

11. Het gebied dat aan de gezinnen van de stam Benjamin werd toegewezen, lag tussen de gebieden van de stammen van Juda en Jozef.

12. De noordgrens begon bij de Jordaan, liep in noordelijke richting naar Jericho en boog daarna in westelijke richting door het gebergte en de woestijn van Bet-Aven.

Lees verder hoofdstuk Jozua 18