Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 14:3-4-9 Het Boek (HTB)

3-4. Mozes had al land toegewezen aan de twee en een halve stam op de oostelijke oever van de Jordaan. De stam van Jozef was gesplitst in twee afzonderlijke stammen, Manasse en Efraïm en de Levieten kregen helemaal geen land behalve enkele steden om in te wonen en wat weidegrond rond die steden om hun vee te laten grazen.

5. De verdeling van het land werd dus geregeld volgens de aanwijzingen die de Here Mozes had gegeven.

6. Een aantal leden van de stam Juda kwam onder leiding van Kaleb (de zoon van Jefunne) naar Jozua, die in Gilgal was. ‘Herinnert u zich nog wat de Here in Kades-Barnea tegen Mozes zei over ons beiden?’ vroeg Kaleb aan Jozua.

7. ‘Ik was veertig jaar toen Mozes ons er vanuit Kades-Barnea op uitstuurde om het land Kanaän te verkennen. Ik bracht een nauwkeurig verslag uit.

8. Onze broeders die ons hadden vergezeld, maakten het volk echter bang en ontmoedigden iedereen om het beloofde land binnen te trekken. Maar omdat ik de Here, mijn God, trouw was gebleven,

9. zei Mozes tegen mij: “Het deel van Kanaän waaruit u zojuist bent teruggekeerd, zal voor altijd voor u en uw nageslacht zijn.”

Lees verder hoofdstuk Jozua 14