Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 13:1-11 Het Boek (HTB)

1. Toen Jozua oud was geworden, sprak God hem daarover aan en Hij wees hem erop dat nog heel veel gebieden in bezit moesten worden genomen:

2-3. het hele land van de Filistijnen; het land van de Gesurieten; het gebied van de Kanaänieten, dat zich uitstrekte van de Beek van Egypte tot de zuidelijke grens van Ekron; de vijf Filistijnse steden Gaza, Asdod, Askelon, Gath en Ekron.

4. Daarbij komt nog het land van de Awwieten in het zuiden; in het noorden al het land van de Kanaänieten; Meara (dat aan de Sidoniërs behoort), dat zich noordwaarts uitstrekt tot Afek aan de grens van de Amorieten;

5. het land van de Giblieten en het hele gebied van de Libanon in het oosten, van Baäl-Gad aan de voet van de berg Hermon tot aan de toegangsweg naar Hamath;

6. het gehele heuvelgebied van de Libanon tot aan de plaats Brandend Water, inclusief het hele gebied van de Sidoniërs. ‘Ik zal de inwoners van deze gebieden voor het volk Israël het land uitjagen,

7. dus reken dit hele gebied mee wanneer u het land gaat verdelen onder de negen stammen en de halve stam van Manasse, zoals Ik u heb bevolen,’ zei de Here.

8. De andere helft van de stam van Manasse en de stammen van Ruben en Gad hadden hun gebied al ontvangen ten oosten van de Jordaan, want Mozes had dit gebied vóór die tijd al aan hen toegewezen.

9. Hun gebied omvatte Aroër, dat aan de rivier de Arnon ligt, halverwege het dal en de hele hoogvlakte van Medeba tot Dibon.

10. Ook alle steden van koning Sichon van de Amorieten, die vanuit Chesbon regeerde, tot aan de grenzen van Ammon hoorden daarbij.

11. Ook Gilead, het gebied van de Gesurieten en de Maächatieten, de hele berg Hermon, Basan tot de stad Salcha

Lees verder hoofdstuk Jozua 13