Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 9:1-15 Het Boek (HTB)

1. Job antwoordde daarop:

2. ‘Natuurlijk, dat weet ik ook wel. Je vertelt mij niets nieuws. Hoe zou een mens ooit rechtvaardig kunnen zijn in de ogen van God?

3. Als de mens besluit met God van mening te verschillen, kan hij dan ook maar één vraag beantwoorden van de duizend vragen die God hem zal stellen?

4. God is zo wijs en zo machtig. Wie heeft het ooit tegen Hem opgenomen en is daarbij ongedeerd gebleven?

5. Hij verplaatst immers de bergen zonder dat de mensen het merken en keert hen in zijn toorn ondersteboven.

6. Hij laat de aarde op haar fundamenten beven.

7. De zon en de sterren schijnen niet als Hij dat niet wil.

8. Hij spant de hemelen uit en loopt over de hoge golven van de zee.

9. Hij heeft de Grote Beer gemaakt, de Orion en de Pleiaden en de sterrenstelsels aan de zuidelijke hemel.

10. Hij doet ongelooflijke en ontelbare wonderen.

11. Hij gaat onzichtbaar voorbij, Hij glipt langs mij heen, maar ik kan Hem niet zien!

12. Als Hij de dood stuurt om iemand uit het leven weg te nemen, wie houdt Hem dan tegen? Wie durft Hem te vragen: “Wat doet U?”

13. God matigt zijn toorn niet. Zelfs de oerkrachten van vóór de schepping buigen zich voor Hem.

14. En wie ben ik dat ik van mening zou durven verschillen met de Almachtige God? Ik zou er niet eens de woorden voor kunnen vinden.

15. Ook al was ik zonder zonden, dan nog zou ik geen woord kunnen zeggen, maar alleen smeken om genade bij de grote Rechter.

Lees verder hoofdstuk Job 9