Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 41:2-16 Het Boek (HTB)

2. zou er dan wel iemand bestaan die het tegen Mij kan opnemen? Ik ben niemand iets schuldig. Alles onder de hemelen is van Mij.

3. Ik mag niet vergeten de geweldige kracht van zijn ledematen en zijn elegante lichaamsbouw te noemen.

4-5. Wie durft zijn huid af te stropen en met een bit binnen het bereik van zijn machtige kaken te komen, laat staan ze open te trekken? Want zijn tanden zijn vreselijke wapens.

6-8. De overlappende schubben op zijn rug vormen een ondoordringbaar pantser, zodat er geen lucht tussen kan komen en niemand erin slaagt ze te doorboren.

9. Wanneer hij snuift, schieten lichtflitsen naar buiten. Zijn ogen gloeien als de eerste zonnestralen.

10. Vuur springt uit zijn muil.

11. Er komt rook uit zijn neusgaten, net als uit een kookpot die op een fel brandend vuur staat.

12. Ja, zijn adem kan kolen laten ontbranden, vlammen schieten op uit zijn bek.

13. In zijn nek schuilt een angstaanjagende kracht die overal verschrikking zaait.

14. Zijn vlees is hard en stevig, niet zacht en vet.

15. Zijn hart is zo hard als rots, als een molensteen.

16. Als hij opstaat, slaat zelfs de sterkste mannen de angst om het hart. Zij vluchten weg voordat ze door hem worden verpletterd.

Lees verder hoofdstuk Job 41