Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 41:13-24 Het Boek (HTB)

13. In zijn nek schuilt een angstaanjagende kracht die overal verschrikking zaait.

14. Zijn vlees is hard en stevig, niet zacht en vet.

15. Zijn hart is zo hard als rots, als een molensteen.

16. Als hij opstaat, slaat zelfs de sterkste mannen de angst om het hart. Zij vluchten weg voordat ze door hem worden verpletterd.

17. Een zwaard is een nutteloos wapen tegen hem en ook andere wapens halen niets uit.

18-19. Tegenover zijn kracht is ijzer net zo nutteloos als stro en koper net zo week als verrot hout. Voor pijlen slaat hij niet op de vlucht. Slingerstenen dan? U kunt net zo goed proberen hem met watten dood te gooien!

20. Stokken zijn net zo goed als strohalmen en hij lacht als men speren naar hem toeslingert.

21. Zijn buik is bedekt met schubben die zo scherp zijn als glasscherven en hij beweegt zich over het land voort als een dorsmachine.

22-23. Als hij zich opwindt, bruist het water omhoog en komen zelfs de diepere waterlagen in beroering. Als hij zich door het water beweegt, laat hij een breed lichtend spoor van schuim achter. Het water lijkt dan net zilverkleurig haar.

24. Nergens anders op aarde is een dier te vinden dat zo weinig angst hoeft te hebben.

Lees verder hoofdstuk Job 41