Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 39:4-17 Het Boek (HTB)

4. Weet u wanneer de berggeiten hun jongen werpen en de hinden moeten kalven?

5-6. Weet u hoeveel maanden zij moeten dragen voordat zij zich krommen om hun jongen te werpen en van die last verlost zijn?

7. Hun jongen groeien op in het open veld, waarna zij hun ouders verlaten en nooit meer bij hen terugkeren.

8. Wie laat de wilde ezels vrij rondlopen, wie heeft hun touwen losgemaakt?

9. Ik heb hun een leefgebied gegeven in de wildernis en de zoutvlakten.

10. Want zij lachen om het lawaai van de stad en het geschreeuw van drijvers.

11. De bergweiden zijn hun grasland, daar zoeken zij naar groene blaadjes.

12. Zal de wilde stier u willen dienen? Zal hij 's nachts bij uw voerbak blijven staan?

13. Kunt u de stier voor het ploegen gebruiken? Zal hij de eg voor u trekken?

14. Zult u op hem vertrouwen omdat hij zo sterk is? Zult u hem zelf laten uitmaken waar hij werkt?

15. Kunt u hem gebruiken om uw graan binnen te brengen naar de dorsvloer?

16. De struisvogel klapt vrolijk met haar vleugels, maar met haar slagpennen en veren is zij nog geen ooievaar.

17. Zij legt haar eieren op de grond en laat ze warm worden in het zand.

Lees verder hoofdstuk Job 39