Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 31:12-30 Het Boek (HTB)

12. Het is een verterend vuur dat een mens in het verderf stort en alles zou uitroeien wat ik heb geplant.

13-14. Hoe zou ik God onder ogen kunnen komen als ik ooit mijn dienaren onrechtvaardig had behandeld? Wat zou ik kunnen zeggen als Hij mij daarnaar zou vragen?

15. Want God heeft mij en ook mijn dienaar gemaakt. Hij heeft ons beiden geschapen in de buik van onze moeders.

16. Als ik de armen verdriet heb gedaan en weduwen reden tot huilen heb gegeven,

17. als ik arme wezen voedsel heb geweigerd

18. —ik heb echter altijd wezen in ons huis opgenomen en hen verzorgd als mijn eigen kinderen en ik heb de weduwen altijd geholpen—

19-20. als ik iemand heb zien omkomen van de kou zonder hem kleren of de vacht van een van mijn schapen te geven;

21. als ik een wees heb uitgebuit omdat ik dacht dat niemand mij daarop zou betrappen;

22. als ik een van deze dingen heb gedaan, mag mijn arm uit zijn gewricht worden getrokken! Laat dan mijn schouder maar worden ontwricht!

23. Liever dat dan het oordeel van God af te wachten, want daarvoor ben ik banger dan voor enig ander ding. Want juist vanwege de majesteit van God heb ik al die misdaden nooit begaan.

24. Als ik op geld heb vertrouwd,

25. als mijn geluk berustte op rijkdom die ik met eigen handen heb verdiend,

26. of als ik heb gekeken naar de stralende zon aan de hemel of naar de maan die als een edelsteen langs de hemel voortfonkelt,

27. en mijn hart geen weerstand heeft kunnen bieden aan de verleiding om hen stiekem te aanbidden en hen met mijn hand een kus toe te werpen,

28. dan zouden deze misdaden ook moeten worden gestraft. Want als ik zulke dingen had gedaan, zou dat betekenen dat ik de God van de hemel heb bedrogen.

29. Als ik blij ben geweest over het ongeluk en de tegenslagen van mijn vijand

30. —maar het is een feit dat ik nooit heb gezondigd door iemand te vervloeken—

Lees verder hoofdstuk Job 31