Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 30:3-19 Het Boek (HTB)

3. Uitgeput door de honger hebben zij 's nachts rondgezworven, in verschroeid land, in verlaten woestijnen.

4. Daar eten ze de zoutige neerslag van het struikgewas en de wortels van de brem,

5. omdat zij als dieven uit de beschaafde wereld zijn verdreven.

6. Nu houden zij zich op in uitgedroogde rivierbeddingen, in grotten en tussen de rotsen.

7. Zij maken geluiden als dieren die zich door het struikgewas bewegen en schuilen dicht bij elkaar onder de netels.

8. Een laag en naamloos uitschot dat het land werd uitgeschopt.

9. En nu ben ik het onderwerp van hun spotternij geworden, ze maken mij belachelijk!

10. Zij hebben een hekel aan mij en willen niet bij mij in de buurt komen. Zij durven mij zelfs in het gezicht te spugen.

11. Nu God de kracht uit mijn leven heeft weggenomen en mij met deze rampen treft, hebben deze jonge mannen helemaal geen eerbied meer voor mij, maar vernederen zij mij.

12. Deze belagers dringen aan mijn rechterkant op, ze dwingen mij te vluchten, ze zetten de aanval in en willen mij vernietigen.

13. Zij versperren mij de weg en doen al het mogelijke om mijn ondergang te bewerken, wetend dat ik niemand heb die mij kan helpen.

14. Zij komen als één grote horde dreigend op mij af. Als golven stromen ze over mij heen, te midden van alle ellende.

15. Ik word ontzettend bang. Zij houden mij in hun greep. Mijn waardigheid is verdwenen als een wolk die door een storm wordt meegevoerd.

16. Het leven stroomt weg uit mijn ziel. Dagen vol ellende moet ik doormaken.

17. Mijn trieste nachten zijn gevuld met pijn die voortdurend aan mijn botten knaagt.

18. Ik lig de hele nacht te woelen en mijn hemd draait zich knellend om mijn lichaam.

19. God heeft mij in de modder gegooid. Ik voel me alsof ik stof en as ben.

Lees verder hoofdstuk Job 30