Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 21:18-33 Het Boek (HTB)

18. Zij worden als stro door de wind voortgejaagd, de storm rukt hen weg als kaf van het koren!

19. Maar God zal ook hun kinderen straffen! Maar volgens mij moet de man die zondigt, zelf door God worden gestraft en niet zijn kinderen! Laat hij zelf de straf maar voelen!

20. Ja, laat hem voor zijn eigen zonde boeten. Laat hem de toorn van de Almachtige maar aan den lijve voelen.

21. Want als hij dood is, zal hij nooit meer in staat zijn van zijn gezin te genieten.

22. Maar wie kan God, de opperste Rechter, terechtwijzen?

23-24. De een sterft wanneer hij nog gezond is en weldoorvoed een rustig en vredig leven leidt.

25. De ander sterft in diepe ellende en armoede, terwijl hij nooit iets goeds heeft gekend.

26. Beiden worden in dezelfde aarde begraven en door dezelfde wormen opgegeten.

27. Ik weet precies wat jullie nu denken en hoe jullie mij nu onrecht willen aandoen.

28. Jullie willen mij gaan vertellen over rijke en goddeloze mensen, die door hun zonden in het verderf werden gestort.

29. Maar dan zeg ik: vraag het maar eens aan hen die veel hebben gereisd en zij zullen jullie hun verhalen vertellen.

30-32. Dat de goddeloze mens op de onheilsdag wordt gespaard en aan de toorn weet te ontsnappen. Niemand wijst hem in het openbaar op zijn fouten. Niemand zet hem zijn misdaden betaald. En bij zijn graf wordt een erewacht opgesteld.

33. Bij zijn begrafenis wordt hij naar de plaats gebracht, waar de zachte aarde hem zal bedekken. Zo gaat het nu altijd, zo ging het voor hem en zo gaat het ook na hem.

Lees verder hoofdstuk Job 21