Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 20:9-27 Het Boek (HTB)

9. Niemand zal hem ooit terugzien. In zijn woonplaats zullen ze hem zelfs niet eens missen.

10. Zijn kinderen moeten bedelen bij de armen, omdat hij zijn rijkdom is kwijtgeraakt.

11. Al zit de jeugdige levenskracht nog in zijn botten, die verdwijnt samen met hem in het stof.

12. Hij geniet van zijn goddeloosheid, die hij langzaam in zijn mond laat smelten,

13. er zacht op zuigend, bang dat de smaak zal verdwijnen.

14. Maar het voedsel dat hij heeft gegeten, wordt als slangengif in zijn ingewanden.

15. Hij zal de rijkdom die hij opslokte, weer moeten uitbraken. God laat niet toe dat hij het binnenhoudt.

16. Het is een levensgevaarlijk vergif voor hem geworden.

17. Hij zal geen plezier hebben van de dingen die hij heeft gestolen en niet genieten van de stromen olie, honing en room.

18. Zijn inspanningen zullen niet worden beloond, aan de winst van zijn handel zal hij geen plezier beleven.

19. Want hij heeft de armen onderdrukt en hun huizen in beslag genomen, waarop hij geen recht had.

20. Omdat hij van binnen geen rust kent, helpen al zijn schatten hem uiteindelijk niets.

21. Maar als er niets meer is om te stelen, komt een einde aan zijn welvaart.

22. Te midden van zijn overvloed zal hij in moeilijkheden raken en zal het toppunt van ellende hem in het verderf storten.

23. Terwijl hij nog bezig is zijn buik te vullen, zal Gods toorn al op hem neerkomen.

24. Hij zal wegvluchten, maar een pijl zal zijn rug doorboren.

25. De pijl wordt uit zijn lichaam getrokken en de scherpe punt komt uit zijn gal. De angsten van de dood overvallen hem.

26. Zijn schatten zullen verloren gaan in de diepste duisternis. Een laaiend vuur zal zowel hem als zijn goederen verslinden en alles verteren wat hij nog over had.

27. De hemelen zullen zijn zonden openbaar maken en de aarde zal tegen hem getuigen.

Lees verder hoofdstuk Job 20