Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 19:6-21 Het Boek (HTB)

6. weet dan wel dat God mij heeft overweldigd en in zijn net heeft gevangen.

7. Ik roep wel om hulp, maar Hij hoort mij niet. Ik schreeuw, maar een rechtvaardige behandeling krijg ik niet.

8. God heeft mij de weg versperd en mijn licht veranderd in duisternis.

9. Hij heeft mij van mijn eer beroofd en mij mijn kroon afgenomen.

10. Van alle kanten heeft Hij mij afgebroken en nu is het met mij gedaan, mijn hoop heeft hij met wortel en tak uitgerukt.

11. Zijn brandende toorn is tegen mij gericht en Hij beschouwt mij als een vijand.

12. Hij stuurt zijn troepen om mijn tent te omsingelen en te belegeren.

13. Mijn broers en mijn vrienden heeft Hij weggestuurd en zij zijn van mij vervreemd.

14. Mijn familieleden zijn weggebleven en mijn vrienden hebben mij in de steek gelaten.

15. Mijn gasten, ook mijn dienaren, behandelen mij als een vreemdeling.

16. Ik roep mijn dienaar, maar hij komt niet, zelfs niet als ik hem smeek te komen.

17. Mijn eigen vrouw heeft een afkeer van mijn adem en mijn broers vinden dat ik stink.

18. Zelfs jonge kinderen hebben een afkeer van mij. Als ik ga staan om iets te zeggen, lachen zij mij uit!

19. Mijn beste vrienden mijden mij. De mensen van wie ik hield, keren zich tegen mij.

20. Ik ben vel over been en heb alleen mijn tandvlees overgehouden.

21. Och mijn vrienden, heb toch medelijden met mij, want de hand van God heeft mij hard geslagen.

Lees verder hoofdstuk Job 19