1. ‘Ik ben het leven moe. Laat mij maar rustig klagen en mijn bitterheid en bedroefdheid onder woorden brengen.
2. Ik zal tegen God zeggen:“Veroordeel mij niet zomaar, vertel mij tenminste waarom U het doet!
3. Heeft U er wat aan dat U mij veracht en onder druk zet, een mens dat U Zelf hebt gemaakt, terwijl U tegelijkertijd vreugde en voorspoed geeft aan de goddelozen?
4-7. Hebt U menselijke ogen en ziet U zoals stervelingen zien? Bent U net zo onrechtvaardig als mensen kunnen zijn? Is uw leven even kort als het onze? Waarom speurt U naar mijn fouten, terwijl U weet dat ik onschuldig ben? Doet U dat omdat U weet dat toch niemand mij uit uw hand kan redden?
8. U hebt mij gemaakt, maar toch vernietigt U mij.
9. Ach, denk er toch alstublieft aan dat ik maar van stof ben gemaakt, wilt U mij al zo snel weer in stof veranderen?
10. Als melk hebt U mij uitgegoten, als kaas hebt U mij laten stremmen.
11. U gaf mij een huid en vlees en doorweefde mij met beenderen en spieren.
12. U gaf mij het leven, was goed en vriendelijk voor mij en uw goede zorgen hebben mij bewaard.