Oude Testament

Nieuwe Testament

Jesaja 33:11-24 Het Boek (HTB)

11. U, Assyriërs, zult niets bereiken met al uw inspanningen. Uw adem is een vuur dat u zelf zal verteren.

12. Uw legers zullen tot kalk worden verbrand, als dorens die worden afgesneden en op het vuur gegooid.

13. Luister naar wat Ik heb gedaan, of u ver weg of dichtbij woont, erken mijn macht!

14. De zondaars onder mijn volk beven van angst. ‘Wie van ons,’ schreeuwen zij, ‘kan leven in de nabijheid van dit allesverterende, eeuwige vuur?’

15. Ik zal u vertellen wie hier kan leven: allen die eerlijk en rechtvaardig zijn, die geen winst willen maken door bedrog, die zich niet laten omkopen, die weigeren te luisteren naar hen die moorden beramen en die het kwaad niet kunnen aanzien.

16. Dergelijke mensen zullen worden verhoogd. De rotsen van de bergen zullen hun veilige schuilplaats zijn, zij zullen voedsel krijgen en water naar behoefte.

17. Uw ogen zullen de koning zien in al zijn glorie en zijn uitgestrekte land aanschouwen.

18. U zult terugdenken aan die tijd van onderdrukking, toen de Assyrische aanvoerders buiten uw muren de torens telden en schatten hoeveel de gevallen stad hun zou opleveren.

19. Maar zij zullen binnenkort allemaal weg zijn. Deze harde, gewelddadige mensen met hun onverstaanbare taal zullen verdwijnen.

20. In plaats daarvan zult u een vreedzaam Jeruzalem zien, een plaats waar God wordt aanbeden, een rustige en veilige stad, als een tent die stevig vaststaat.

21. Daar zal de Here ons zijn macht tonen en daar stromen brede rivieren waarop geen vijandelijke schepen te zien zijn.

22. Want de Here is onze rechter, onze wetgever en koning. Hij zal ons redden.

23. De zeilen van de vijand flapperen tegen gebroken masten en kunnen niet meer strak worden gespannen. Hun buit zal worden verdeeld onder het volk van God, zelfs de verlamden zullen hun aandeel krijgen.

24. Het volk van Israël zal niet langer zeggen: ‘Wij zijn ziek en hulpeloos,’ want de Here zal zijn volk de zonden vergeven en het zegenen.

Lees verder hoofdstuk Jesaja 33