Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 52:13-18 Het Boek (HTB)

13. Hij stak de tempel, het paleis en alle grote huizen in brand

14. en zette het Chaldese leger aan het werk om de stadsmuren omver te trekken.

15. Toen nam hij enkelen van de armsten van het volk, degenen die de verwoesting van de stad hadden overleefd, degenen die Zedekia in de steek hadden gelaten en naar het leger van Babel waren overgelopen en de handelslieden die waren overgebleven, als gevangenen mee naar Babel.

16. Alleen de allerarmsten liet hij achter als wijnbouwers en landbouwers.

17. De Babyloniërs sloegen de twee grote koperen pilaren die bij de ingang van de tempel stonden aan stukken, evenals het koperen wasvat en de koperen stieren waarop het vat rustte en namen dat alles mee naar Babel.

18. Tevens namen zij alle koperen potten, de asscheppen, de messen die bij het altaar werden gebruikt, de sprengbekkens, de vuurpotten, de schalen en al het andere koperen gereedschap uit de tempel mee.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 52