Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 51:31-37 Het Boek (HTB)

31. Van alle kanten komen boodschappers om de koning te vertellen dat de stad is ingesloten.

32. Alle vluchtwegen zijn versperd, het riet op de drooggelegde moerassen staat in brand en de soldaten zijn in paniek.

33. Want de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Babel is een dorsvloer die zo dadelijk wordt aangestampt, nog even en het oogsten begint.’

34-35. De Judeeërs in Babel zeggen: ‘Koning Nebukadnezar van Babel heeft ons mishandeld en vertrapt, hij heeft onze krachten uitgeput. Als een groot monster heeft hij ons opgeslokt en zijn buik gevuld met onze rijkdommen. Hij heeft ons daarna weer uitgebraakt. Moge Babel boeten voor alles wat zij ons heeft aangedaan, voor al ons bloed dat zij heeft vergoten!’

36. En de Here antwoordt: ‘Ik zal uw pleiter zijn en uw zaak verdedigen. Ik zal u wreken. Ik zal haar rivier, haar watervoorraad, laten opdrogen

37. en Babel zal één grote ruïne worden waarin de jakhalzen wonen. Een land, vreselijk om te zien en zonder één inwoner.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 51