Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 39:7-17 Het Boek (HTB)

7. Daarna stak hij Zedekia de ogen uit, boeide hem met ijzeren ketens en zond hem naar Babel.

8. Intussen stak het leger het paleis en de huizen in brand en haalde de muren van Jeruzalem omver.

9. Daarna deporteerden Nebuzaradan, het hoofd van de lijfwacht, en zijn mannen de rest van de bevolking en de overlopers naar Babel.

10. Maar Nebuzaradan liet enkele van de armsten in het land achter en gaf hun akkers en wijngaarden.

11-12. Nebukadnezar had Nebuzaradan ook bevolen Jeremia op te zoeken. ‘Zorg ervoor dat hem niets overkomt,’ zei hij. ‘Zorg goed voor hem en geef hem alles wat hij wil.’

13. Zo voerden Nebuzaradan, het hoofd van de lijfwacht, hofmaarschalk Nebusazban, opperbevelhebber Nergalsarézer en alle ondergeschikten het bevel van de koning uit.

14. Zij stuurden soldaten naar de gevangenis om Jeremia eruit te halen en stelden hem onder de hoede van Gedalja, de zoon van Ahikam en kleinzoon van Safan, die hem moest terugbrengen naar zijn huis. Zo bleef Jeremia bij de mensen die in het land waren achtergebleven.

15. Voordat de Babyloniërs kwamen, toen Jeremia nog in de gevangenis zat, had de Here hem de volgende boodschap gegeven:

16. ‘Geef deze boodschap door aan de Ethiopiër Ebed-Melech: de Here van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Ik zal al mijn dreigementen tegen deze stad uitvoeren. Met eigen ogen zult u daarvan getuige zijn.

17. Maar u zal Ik redden. U zult niet worden gedood door de mensen voor wie u zo bang bent.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 39