Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 38:19-27 Het Boek (HTB)

19. ‘Maar ik ben bang om mij over te geven,’ zei de koning, ‘want de Babyloniërs zullen mij overdragen aan de Joden die zijn overgelopen en wie weet wat die met mij zullen doen?’

20. Jeremia antwoordde: ‘U zult niet in hun handen vallen, als u alleen maar de Here gehoorzaamt, uw leven zal worden gespaard en het zal allemaal goed aflopen voor u.

21-22. “Maar als u weigert u over te geven,” zegt de Here, “zullen alle vrouwen die in uw paleis zijn, naar buiten worden gebracht en aan de Babylonische officieren worden gegeven. En die vrouwen zullen zich dan tegenover u bitter beklagen. ‘Fijne vrienden hebt u,’ zullen zij zeggen, ‘uw eigen vertrouwelingen hebben u bedrogen en aan uw lot overgelaten!’

23. Al uw vrouwen en kinderen zullen aan de Babyloniërs worden uitgeleverd en ook u zult niet kunnen ontsnappen. De koning van Babel zal u gevangennemen en de stad zal worden platgebrand.” ’

24. Toen zei Zedekia tegen Jeremia: ‘Laat niemand horen dat u dit aan mij hebt verteld, want dat zou uw dood betekenen!

25. En als mijn dienaren horen dat u met mij hebt gesproken en zij u met de dood bedreigen als u niet vertelt waarover het ging,

26. zeg dan maar dat u mij hebt gesmeekt u niet terug te sturen naar de kerker in het huis van Jonathan, omdat dat uw dood zou betekenen.’

27. Inderdaad kwamen de leiders van de stad later bij Jeremia en vroegen hem waarom de koning hem had ontboden. Hij vertelde hun wat de koning hem had aangeraden en zij vertrokken zonder de waarheid te hebben ontdekt, want niemand had het gesprek afgeluisterd.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 38