Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 37:1-8 Het Boek (HTB)

1. Koning Nebukadnezar van Babel benoemde niet koning Jojakims zoon Chonja tot nieuwe koning van Juda, maar Zedekia, de zoon van Josia.

2. Maar ook koning Zedekia, zijn functionarissen en het volk dat in het land was achtergebleven, luisterden niet naar wat de Here door de profeet Jeremia zei.

3. Toch stuurde koning Zedekia Juchal, de zoon van Selemja, en de priester Zefanja, de zoon van Maäseja, naar Jeremia toe om hem te vragen: ‘Bid toch voor ons tot de Here, onze God.’

4. Jeremia zat op dat moment nog niet gevangen en kon dus gaan en staan waar hij wilde.

5. Toen het leger van farao Hofra van Egypte bij de zuidelijke grens van Juda aankwam om de belegerde stad Jeruzalem te ontzetten, trokken de Babyloniërs zich terug.

6. De Here stuurde daarop Jeremia de volgende boodschap:

7. ‘De Here, de God van Israël, zegt: “Vertel de koning van Juda, die u naar Mij toestuurde om te vragen wat er gaat gebeuren, dat het leger van de farao u wel kwam helpen, maar dat het ook weer naar Egypte zal terugkeren!

8. De Babyloniërs zullen daarna terugkomen en Jeruzalem innemen en platbranden.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 37