Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 36:6-13 Het Boek (HTB)

6. moet u op de volgende vastendag de woorden van de Here die ik u heb gedicteerd, in de tempel aan het volk voorlezen. Dan zullen alle mensen uit Juda de boodschappen horen.

7. Misschien zullen zij zich dan toch van hun slechte levenswandel bekeren en de Here om vergeving vragen voordat het te laat is, ook al is de toorn van God over dit volk bijzonder groot.’

8. Baruch deed wat Jeremia hem had opgedragen en las de mensen in de tempel van de Here al deze boodschappen voor, zoals de Here die aan Jeremia had doorgegeven.

9. Dit gebeurde op de vastendag in de negende maand van het vijfde regeringsjaar van koning Jojakim, de zoon van Josia, toen mensen uit heel Juda naar de tempel waren gekomen om de diensten bij te wonen.

10. Vanuit de kamer van Gemarja, een zoon van Safan (de secretaris van de koning) las Baruch de woorden van Jeremia aan alle aanwezigen voor. Deze kamer lag bij de bovenste voorhof van de tempel, dicht bij de ingang van de nieuwe poort.

11. Toen Michaja, de zoon van Gemarja, de zoon van Safan, de boodschappen van de Here hoorde voorlezen,

12. ging hij naar het paleis, waar op dat moment de raadgevers van de koning in een vergaderkamer bijeen waren. Daar bevonden zich onder anderen de secretaris Elisama; Delaja, de zoon van Semaja; Elnathan, de zoon van Achbor; Gemarja, de zoon van Safan; Zedekia, de zoon van Hananja.

13. Toen Michaja hun vertelde over de boodschappen die hij Baruch de mensen had horen voorlezen,

Lees verder hoofdstuk Jeremia 36