Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 36:13-22 Het Boek (HTB)

13. Toen Michaja hun vertelde over de boodschappen die hij Baruch de mensen had horen voorlezen,

14-15. stuurden zij Jehudi, de zoon van Nethanja, de zoon van Selemja, de zoon van Kuschi, naar Baruch toe om hem te vragen ook hun de boodschappen voor te lezen. Baruch voldeed aan dat verzoek.

16. Hoe meer Baruch vorderde, hoe banger de mannen werden. ‘Dit moeten wij de koning melden,’ zeiden zij.

17. ‘Maar vertel ons eerst hoe u aan deze boodschappen komt. Heeft Jeremia die zelf aan u gedicteerd?’

18. Baruch legde uit dat Jeremia ze hem woord voor woord had gedicteerd en dat hij ze met inkt op de boekrol had geschreven.

19. ‘U en Jeremia kunnen zich maar beter verbergen,’ vonden de functionarissen. ‘Vertel niemand waar u bent!’

20. Toen verborgen zij de boekrol in de kamer van de secretaris Elisama en gingen naar de koning om hem op de hoogte te brengen.

21. Deze liet Jehudi de boekrol ophalen. Jehudi haalde hem uit Elisama's kamer en las hem in het bijzijn van de andere functionarissen aan de koning voor.

22. De koning bevond zich in het gedeelte van het paleis dat 's winters werd gebruikt en zat voor een haardvuur, want het was de negende maand van het jaar en dus behoorlijk koud.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 36