Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 36:1-8 Het Boek (HTB)

1. In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, gaf de Here Jeremia de volgende boodschap:

2. ‘Neem een boekrol en schrijf daarop alle boodschappen die Ik u heb gegeven over Israël, Juda en de andere volken. Begin met de eerste boodschap in de tijd van Josia en schrijf ze allemaal op.

3. Misschien zal het volk van Juda zich bekeren als het alle vreselijke dingen die Ik het zal aandoen, op schrift ziet staan. Dan kan Ik het ook vergeven.’

4. Jeremia liet Baruch, de zoon van Neria, bij zich komen en dicteerde hem alle profetieën. Baruch schreef deze boodschappen van de Here op een boekrol.

5. Toen zij klaar waren, zei Jeremia tegen Baruch: ‘Omdat ik verhinderd ben,

6. moet u op de volgende vastendag de woorden van de Here die ik u heb gedicteerd, in de tempel aan het volk voorlezen. Dan zullen alle mensen uit Juda de boodschappen horen.

7. Misschien zullen zij zich dan toch van hun slechte levenswandel bekeren en de Here om vergeving vragen voordat het te laat is, ook al is de toorn van God over dit volk bijzonder groot.’

8. Baruch deed wat Jeremia hem had opgedragen en las de mensen in de tempel van de Here al deze boodschappen voor, zoals de Here die aan Jeremia had doorgegeven.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 36