Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 33:13-22 Het Boek (HTB)

13. Zij zullen weer met hun kudden gezien worden bij de bergdorpen en steden ten oosten van de Filistijnse laagvlakte, bij alle steden van de Negev, in het land van Benjamin, in de omgeving van Jeruzalem en bij alle steden van Juda.”

14. Ja, de dag komt, zegt de Here, dat Ik voor Israël en Juda al het goede zal doen dat Ik hun heb beloofd.

15. In die dagen zal Ik David een rechtvaardige nakomeling geven, Hem op de troon zetten en Hij zal rechtvaardig regeren.

16. Dan zullen de inwoners van Juda en Jeruzalem gered worden en veilig wonen en hun leuze zal zijn: “De Here is onze gerechtigheid!”

17. Want de Here heeft verklaard dat altijd een erfgenaam van David op de troon van Israël zal zitten.

18. En er zullen altijd Levieten zijn om brandoffers, spijsoffers en geschenken aan de Here te offeren.’

19. Toen kreeg Jeremia de volgende boodschap van de Here:

20-21. ‘Als u mijn verbond met de dag en de nacht kunt verbreken, zodat zij ontregeld raken, alleen dan zal mijn verbond met de Levieten en mijn dienaar David worden verbroken. Dan zal hij geen nakomeling meer hebben om op de troon te zitten.

22. En net als met de ontelbare sterren en het zand op de stranden, dat onmeetbaar is, zo zal het zijn met de nakomelingen van mijn dienaar David en van de Levieten die voor Mij dienstdoen.’

Lees verder hoofdstuk Jeremia 33