Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 32:23-41 Het Boek (HTB)

23. Onze voorouders veroverden het, zodat zij hier konden wonen. Maar zij weigerden U te gehoorzamen en uw wetten na te leven, zij hebben vrijwel nooit geluisterd naar wat U zei. Daarom hebt U al deze ellende over hen heen laten komen.

24. De Babyloniërs hebben de belegeringswallen al tegen de stadsmuren staan, ze zullen de stad veroveren met het zwaard, geholpen door honger en ziekten. Alles is gebeurd, zoals U hebt gezegd, zoals U bepaalde dat het moest gaan!

25. En toch zegt U dat ik dit stuk land moet kopen en het in bijzijn van deze getuigen met goed geld moet betalen, ook al zal Jeruzalem in handen van de vijand vallen.’

26. Toen zei de Here tegen Jeremia:

27. ‘Ik ben de Here, de God van alle mensen, is er iets onmogelijk voor Mij?

28. Ik zal deze stad in handen geven van Nebukadnezar, de koning van de Babyloniërs, hij zal haar veroveren.

29. De Babyloniërs die nu nog buiten de muren staan, zullen de stad binnenkomen, haar in brand steken en de huizen verwoesten, de huizen waar op de daken reukoffers aan Baäl en drankoffers aan andere afgoden werden gebracht. Dát was de reden voor het ontbranden van mijn toorn!

30. Want Israël en Juda hebben sinds hun vroegste dagen alleen maar gezondigd, zij hebben Mij diep beledigd met hun slechte daden.

31. Vanaf de tijd dat deze stad werd gebouwd tot nu toe heeft zij niets anders gedaan dan mijn toorn opwekken, daarom ben Ik vastbesloten haar voor mijn ogen weg te vagen.

32. Heel Juda en Israël, hun koningen, leiders, priesters en profeten, alle inwoners hebben Mij diep beledigd met hun zonden.

33. Zij hebben Mij de rug toegekeerd en geweigerd zich om te draaien, voortdurend leerde Ik hun het verschil tussen goed en kwaad, maar zij wilden niet luisteren of gehoorzamen.

34. Zij hebben zelfs mijn eigen tempel verontreinigd door daar hun vreselijke afgoden te aanbidden.

35. Zij hebben altaren voor Baäl gebouwd in het Ben-Hinnomdal. Daar hebben zij zelfs hun kinderen verbrand als offers aan Moloch, iets dat Ik nooit heb bevolen, wat Ik Mij zelfs niet kan voorstellen. Wat een gruwelijk kwaad! En wat heeft Juda daardoor enorm gezondigd!

36. Daarom zegt de Here, de God van Israël, van deze stad dat zij door oorlog, honger en ziekten in handen van de koning van Babel zal vallen.

37. Maar toch zal Ik mijn volk uiteindelijk terugbrengen vanuit alle landen waarover Ik het in mijn vreselijke toorn heb verspreid. Ik zal het terugbrengen naar deze stad en in veiligheid en vrede laten leven.

38. Zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn.

39. En Ik zal hun één hart en één wil geven, zodat zij Mij voor altijd vereren, voor hun eigen bestwil en voor dat van hun nakomelingen.

40. Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, waarin Ik beloof dat Ik hen nooit meer in de steek zal laten en altijd het goede voor hen zal doen. In hun hart zal Ik het verlangen leggen Mij te blijven aanbidden en zij zullen Mij nooit verlaten.

41. Met vreugde zal Ik het goede voor hen doen en Ik zal hen heel graag voorgoed in dit land laten wonen.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 32