Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 26:1-12 Het Boek (HTB)

1. In een van de eerste regeringsjaren van koning Jojakim van Juda kreeg Jeremia deze boodschap van de Here:

2. ‘Ga bij de tempel van de Here staan en spreek daar de mensen toe die uit alle delen van Juda komen om de Here te aanbidden. Geef hun de complete boodschap, vergeet niet één woord van wat Ik hun wil laten horen.

3. Want misschien zullen zij luisteren en terugkeren van hun verkeerde wegen. Dan kan Ik het onheil nog tegenhouden waarmee Ik hen wilde straffen voor hun zonden.

4. Zeg hun het volgende namens de Here: “Als u niet naar Mij wilt luisteren en de wetten die Ik u heb gegeven, niet wilt gehoorzamen

5. en als u niet wilt luisteren naar mijn dienaren, de profeten, die Ik telkens weer naar u heb toegestuurd om u te waarschuwen,

6. dan zal Ik deze tempel verwoesten, net als de tabernakel in Silo. Dan zal Ik Jeruzalem tot een vloek maken voor alle volken op aarde.” ’

7-9. Toen Jeremia deze boodschap had uitgesproken en alles had gezegd wat de Here hem had opgedragen, kwamen de priesters, de profeten en alle mensen die zich in de tempel bevonden, dreigend op hem af en schreeuwden: ‘U moet sterven! Welk recht hebt u te zeggen dat de Here deze tempel net zo zal verwoesten als die in Silo? Wat bedoelt u met: Jeruzalem zal worden verwoest en er zal niemand in leven blijven?’

10. Toen de leiders van Juda hoorden wat er aan de hand was, haastten zij zich van het paleis naar de tempel en namen plaats in het poortgebouw van de tempel om daar recht te spreken.

11. De priesters en valse profeten brachten hun beschuldigingen naar voren ten aanhoren van de leiders en de andere toehoorders. ‘Deze man moet sterven!’ zeiden zij. ‘U hebt zelf gehoord dat hij een verrader is, want hij heeft tegen deze stad geprofeteerd.’

12. Toen kreeg Jeremia het woord om zich te verdedigen. ‘De Here heeft mij gestuurd,’ zei hij, ‘om tegen deze tempel en deze stad te profeteren. Elk woord dat ik heb gezegd, heeft Hij mij in de mond gelegd.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 26