Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 14:1-10 Het Boek (HTB)

1. In de tijd van de grote droogte kreeg Jeremia een boodschap van de Here, waarin Hij Jeremia uitlegde waarom Hij het niet liet regenen:

2. ‘Juda treurt, het openbare leven ligt stil. De mensen zijn in de rouw en liggen languit op de grond. Er stijgt een jammerklacht op uit Jeruzalem.

3. De rijken zenden dienaren weg om water uit de bronnen te halen, maar deze zijn allemaal opgedroogd. De dienaren komen terug met lege kruiken, terneergeslagen en vertwijfeld. Zij bedekken hun hoofden van verdriet.

4. De grond is droog en gebarsten door het wegblijven van de regen, de boeren zijn ten einde raad.

5. Zelfs het hert verlaat haar jong, omdat zij geen gras kan vinden.

6. De wilde ezels staan op de kale heuvels als dorstige jakhalzen naar lucht te happen, er is geen grassprietje meer te vinden.’

7. Och Here, wij hebben vreselijk tegen U gezondigd en weten dat onze zonden ons aanklagen, maar helpt U ons toch ter wille van uw eigen machtige naam!

8. Hoop van Israël, onze redder in moeilijke tijden, waarom behandelt U ons als vreemden, alsof U iemand bent die op doorreis is en alleen voor één nacht zijn reis onderbreekt?

9. Bent U soms radeloos? Bent U niet in staat ons te redden? Och Here, U bent hier in ons midden, wij dragen uw naam en staan bekend als uw volk. Here, laat ons alstublieft niet in de steek!

10. Maar de Here antwoordde: ‘U hield ervan ver van Mij af te dwalen en u hebt niet geprobeerd mijn paden te volgen. Nu zal Ik u niet langer als mijn volk behandelen, Ik denk alleen nog aan al het kwaad dat u hebt gedaan en zal uw zonden bestraffen.’

Lees verder hoofdstuk Jeremia 14