Oude Testament

Nieuwe Testament

Jeremia 13:4-11 Het Boek (HTB)

4. ‘Neem de riem mee naar de Eufraat en verberg hem daar in een grot tussen de rotsen.’

5. Dat deed ik, ik verborg de riem, zoals de Here mij had opgedragen.

6. Een hele tijd later zei de Here tegen mij: ‘Ga weer naar de rivier en haal de riem op.’

7. Ik deed dat en groef de riem op uit de grot waarin ik hem had verborgen. Maar hij was helemaal verrot en viel uit elkaar. Hij was onbruikbaar geworden!

8-9. Toen zei de Here: ‘Dit laat zien hoe Ik de trots van Juda en Jeruzalem zal breken.

10. Dit slechte volk weigert naar Mij te luisteren, volgt zijn eigen zondige verlangens en vereert afgoden. Daarom zal het net als deze riem totaal onbruikbaar worden.

11. Zoals een riem rond de heupen van een man vastzit, zo zaten Juda en Israël aan Mij vast,’ zegt de Here. ‘Zij waren mijn volk en deden mijn naam eer aan. Maar toen keerden zij Mij de rug toe.

Lees verder hoofdstuk Jeremia 13