Oude Testament

Nieuwe Testament

Hooglied 2:1-10 Het Boek (HTB)

1. Ik ben een narcis uit Saron, een lelie in het dal.

2. Als ik naar mijn allerliefste kijk te midden van andere meisjes, zie ik een blanke lelie tussen distelstruiken.

3. Als ik mijn liefste zie zitten tussen de andere jonge mannen, zie ik een appelboom tussen gewone loofbomen. Ik verlang ernaar in zijn schaduw te zitten en zijn vruchten te proeven.

4. Hij heeft mij naar het wijnhuis gebracht en ik koesterde mij in zijn liefde.

5. Geef mij rozijnenkoekjes om aan te sterken en appels om nieuwe energie te krijgen, want door de liefde ontbreekt mij elke kracht.

6. Met mijn hoofd lig ik op zijn linkerarm. Zijn rechterarm is om mij heen.

7. Meisjes van Jeruzalem, let op wat ik jullie met nadruk zeg. Kijk daarbij naar de gazellen en hinden op het veld. Zij kunnen jullie een les leren. Loop niet vooruit op de liefde, overhaast niets. Laat de liefde zichzelf openbaren als de tijd daarvoor gekomen is.

8. Luister! Daar komt mijn liefste. Hij springt door de bergen en komt huppelend over de heuvels aan.

9. Mijn liefste loopt als een gazel of een hertenjong. Kijk, nu staat hij achter de muur van ons huis en kijkt door de ramen.

10. Hij spreekt tegen mij: sta nu op, mijn allerliefste. Jij bent voor mij de mooiste. Kom, ga met me mee.

Lees verder hoofdstuk Hooglied 2