Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 45:15-28 Het Boek (HTB)

15. Daarna sloot hij al zijn broers, die inmiddels hun spraak weer hadden teruggevonden, in zijn armen.

16. Het nieuws—‘Jozefs broers zijn hier’—bereikte de farao. Hij en zijn dienaren waren net zo blij als Jozef.

17. Toen zei de farao tegen Jozef: ‘Zeg uw broers dat ze hun lastdieren bepakken en snel terugkeren naar hun gezinnen in Kanaän.

18. Laten ze uw vader en alle gezinnen mee terugnemen om hier te wonen. Vertel hun maar dat de farao hun het beste deel van het land tot woonplaats zal geven en dat ze van onze overvloed kunnen leven!

19. Zeg uw broers dat ze rijtuigen van hier meenemen om hun gezinnen in te vervoeren. Ze moeten uw vader hierheen brengen!

20. Ze hoeven geen spijt te hebben dat ze hun huisraad niet kunnen meenemen, want het beste van het land Egypte zal het hunne zijn.’

21. Jozef gaf hun de rijtuigen, zoals de farao hem had gezegd, eten voor onderweg en voor ieder een nieuw stel kleren.

22. Maar Benjamin gaf hij vijf stel nieuwe kleren en bovendien nog driehonderd zilverstukken!

23. Hij stuurde zijn vader tien ezelbepakkingen met Egyptische goederen en tien ezels, beladen met graan en allerlei andere soorten voedsel, als leeftocht voor de reis naar Egypte.

24. Zo stuurde hij zijn broers terug naar huis. Hij deed hen uitgeleide en waarschuwde nog een keer: ‘Maak geen ruzie onderweg, hoor!’

25. Zo kwamen de broers met de geschenken en het goede nieuws bij hun vader Jakob in Kanaän terug.

26. ‘Jozef leeft nog!’ riepen zij hem toe. ‘Hij is heerser over het hele land Egypte!’ Maar Jakobs hart bleef zo koud als een steen, hij kon het niet geloven.

27. Toen zij hem echter de boodschap van Jozef overbrachten en hij de rijtuigen met voedsel zag, leefde hij op.

28. Hij riep: ‘Het moet wel waar zijn! Mijn zoon Jozef leeft! Ik ga met jullie mee en zal hem nog een keer zien, voordat ik sterf!’

Lees verder hoofdstuk Genesis 45