Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 42:13-23 Het Boek (HTB)

13. ‘Dat is niet zo,’ zeiden zij, ‘wij zijn thuis met twaalf zonen en onze vader woont in het land Kanaän. Onze jongste broer is bij hem achtergebleven en een andere broer van ons is dood.’

14. ‘Dat bewijst natuurlijk niets,’ vond Jozef. ‘U blijft spionnen voor mij.

15. Maar u kunt uw verhaal bewijzen: ik zweer bij het leven van de farao dat u hier niet wegkomt voordat ik die jongste broer heb gezien.

16. Eén van u kan hem gaan halen! De rest blijft hier achter in de gevangenis. Dan zullen we zien of uw verhaal klopt. En als er geen jongste broer blijkt te zijn, bent u spionnen!’

17. Hij liet de tien broers drie dagen lang in de gevangenis zetten.

18. De derde dag zei Jozef tegen hen: ‘Ik ben een godvrezend man en daarom zal ik u een kans geven.

19. Ik ga ervan uit dat u eerlijk bent en daarom: één blijft hier in de boeien achter, de rest mag terugkeren naar huis met graan voor uw gezinnen.

20. Maar kom wel terug met die jongste broer! Op die manier zal ik weten of u de waarheid hebt gesproken. Als dat zo is, zal ik uw leven sparen.’ De broers konden niets anders doen dan ja-knikken.

21. Onderling praatten ze opgewonden: ‘Dit hebben we allemaal te danken aan wat we Jozef vroeger hebben aangedaan. Wij zagen zijn angst en hoorden hem smeken, maar we wilden niet luisteren.’

22. ‘Heb ik het jullie niet gezegd?’ zei Ruben. ‘Maar jullie wilden niet naar mij luisteren. Nu worden wij voor zijn dood gestraft.’

23. De broers konden niet weten dat Jozef, die erbij stond, alles had verstaan, want hij had via een tolk met hen gesproken.

Lees verder hoofdstuk Genesis 42