Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 38:21-30 Het Boek (HTB)

21. Hij deed navraag bij de mannen van de stad: ‘Waar woont die prostituee die hier langs de weg zat?’ ‘Wij hebben hier nooit een publieke vrouw gehad,’ antwoordden zij.

22. Chira ging terug naar Juda en vertelde hem dat hij haar nergens kon vinden en wat de mannen van Enaïm hadden gezegd.

23. ‘Nou, laat ze die spullen dan maar houden!’ riep Juda uit. ‘Wij hebben ons best gedaan. Iedereen zou ons uitlachen als we nog eens teruggingen.’

24. Ongeveer drie maanden later hoorde Juda dat zijn schoondochter Tamar in verwachting was, waarschijnlijk door prostitutie. ‘Breng haar naar buiten en verbrand haar!’ schreeuwde Juda.

25. Maar toen zij werd meegenomen, liet Tamar een boodschap naar haar schoonvader sturen: ‘De eigenaar van deze zegelring en deze wandelstok is de vader van mijn kind. Herkent u ze?’

26. Juda gaf toe dat de zegelring en de wandelstok van hem waren en zei: ‘Zij staat meer in haar recht dan ik, want ik heb mijn belofte dat zij met mijn zoon Sela mocht trouwen, niet gehouden.’ Maar hij trouwde toch niet met haar.

27. Het moment van de bevalling brak aan en Tamar kreeg een tweeling.

28. Bij de geboorte bond de vroedvrouw een rode draad om de pols van het kind dat het eerst verscheen,

29. maar het kind trok zijn hand terug om plaats te maken voor zijn broer. ‘Dat is een doorzetter!’ riep de vroedvrouw. Daarom noemde zij het kind Peres (Doorbraak).

30. Even later kwam ook het kind met de rode draad om de pols ter wereld. Zij noemde hem Zerach (Opgang).

Lees verder hoofdstuk Genesis 38