Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 32:26-31 Het Boek (HTB)

26. Toen zei de Ander: ‘Laat Mij los, want het wordt dag.’ Maar Jakob hijgde: ‘Ik laat U niet los, voordat U mij hebt gezegend.’

27. ‘Hoe heet u?’ vroeg de Ander. ‘Jakob,’ was het antwoord.

28. ‘Zo zult u niet langer heten,’ vertelde de Ander hem. ‘Voortaan heet u Israël, want u hebt met God en de mensen gestreden en overwonnen.’

29. Toen vroeg Jakob de Ander: ‘Wat is uw naam?’ ‘Dat moet u niet vragen,’ antwoordde de Ander. En Hij zegende Jakob daar.

30. Jakob noemde die plaats Peniël (Het Gezicht van God) en zei: ‘Ik heb God recht in de ogen gekeken en toch is mijn leven gespaard.’

31. De zon was al op, toen Jakob Peniël verliet. Hij liep mank door de klap op zijn heup.

Lees verder hoofdstuk Genesis 32