Oude Testament

Nieuwe Testament

Genesis 14:7-18 Het Boek (HTB)

7. Daarna trokken de zegevierende legers naar En-Mispat (dat later Kades werd genoemd), waar zij de Amalekieten versloegen, zij gingen verder naar Chaseson-Tamar en versloegen daar de Amorieten.

8-9. Toen trok het leger van de koningen van Sodom, Gomorra, Adma, Seboïm en Bela (of Soar) naar het dal Siddim en bond daar de strijd aan met het leger van Kedorlaomer en zijn bondgenoten. Vijf koningen tegen vier. De vijf delfden het onderspit.

10. Ze sloegen op de vlucht en enkelen kwamen om in de asfaltputten die overal in het dal verspreid lagen. De overlevenden vluchtten de bergen in.

11. De overwinnaars plunderden Sodom en Gomorra en namen alle waardevolle dingen mee.

12. Ook Abrams neef Lot die in Sodom woonde, werd met al zijn bezittingen meegenomen.

13. Een vluchteling vertelde dit aan Abram de Hebreeër, die woonde bij de eikenbossen van de Amoriet Mamre. Mamre's broers Eskol en Aner waren bondgenoten van Abram.

14. Toen Abram hoorde dat Lot ook gevangen was genomen, riep hij al zijn mannen bijeen, 318 in totaal en ging achter het terugtrekkende leger aan dat ondertussen bij Dan was aangekomen.

15. Die nacht verdeelde Abram zijn legertje in groepen en sloeg de vijand uiteen. Hij achtervolgde de vluchtenden tot Choba, dat ten noorden van Damascus ligt.

16. Zo heroverde Abram alles: de hele buit, zijn neef Lot en al Lots bezittingen, de vrouwen en de andere gevangenen.

17. Toen Abram terugkeerde na zijn overwinning op Kedorlaomer en diens bondgenoten in het dal Sawe (later het Koningsdal genoemd), ging de koning van Sodom hem tegemoet.

18. Melchisedek, de koning van Salem (Jeruzalem), die priester was van God, de Allerhoogste, kwam met brood en wijn voor Abram en zijn mannen.

Lees verder hoofdstuk Genesis 14