Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezra 4:9-16 Het Boek (HTB)

9. ‘Van: gouverneur Rehum, secretaris Simsai, onze collega's, de rechters, andere ambtenaren uit het gebied ten westen van de rivier de Eufraat, de Perzen, de Babyloniërs, de burgers van Uruk en Susan in Elam

10. en andere volken die door de grote en hooggeëerde Asnappar zijn weggevoerd uit eigen land en naar Jeruzalem, Samaria en de andere gebieden ten westen van de Eufraat werden gebracht.

11. Aan: koning Arthahsasta.

12. Majesteit, zoals u weet zijn de Judeeërs uit Babel naar Jeruzalem teruggekeerd. Op dit moment zijn zij bezig met de herbouw van deze vanouds oproerige en opstandige stad. De stadsmuren naderen hun voltooiing en de fundamenten van de tempel zijn gelegd.

13. Wij willen graag dat u weet dat wanneer deze stad is herbouwd en de muren zijn voltooid, de Judeeërs zullen weigeren u belasting of tol te betalen. Dit zou zeer in uw nadeel zijn.

14. Aangezien wij bij u in dienst zijn en niet graag zien dat u wordt beledigd of benadeeld, schrijven wij u.

15. Wij stellen u voor dat u de oude archieven er eens op naslaat. Dan zult u ontdekken dat deze stad sinds mensenheugenis bekend staat om haar opstandigheid. U zult lezen dat zij verschillende koningen en gebieden schade heeft toegebracht, dat is ook de reden, waarom zij destijds werd verwoest.

16. Wij vrezen dat, wanneer deze stad is herbouwd en de muren zijn voltooid, u het hele gebied ten westen van de Eufraat zult verliezen.’

Lees verder hoofdstuk Ezra 4