Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezra 4:1-9 Het Boek (HTB)

1. De plaatselijke bevolking, die vijandig stond tegenover de stammen van Juda en Benjamin, hoorde van de terugkeer van de Israëlieten uit hun ballingschap en van de herbouw van de tempel van de Here, de God van Israël.

2. Daarom benaderden zij Zerubbabel en de andere leiders. ‘Laat ons helpen,’ stelden zij voor, ‘want wij aanbidden uw God ook. Wij hebben aan Hem geofferd sinds koning Esarhaddon van Assyrië ons hier heeft gebracht.’

3. ‘Nee,’ antwoordden Zerubbabel, Jesua en de andere leiders. ‘U kunt hieraan niet meedoen. De tempel van de Here, de God van Israël, mag alleen door Israëlieten worden gebouwd. Zo heeft koning Kores van Perzië het bepaald.’

4-5. Toen probeerde de plaatselijke bevolking de Israëlieten te ontmoedigen en bang te maken door mensen te sturen die leugens over hen aan koning Kores vertelden met de bedoeling de bouw te verhinderen. Dit ging zo door tijdens Kores' regering en duurde tot de eerste regeringsjaren van koning Darius.

6. Daarna, aan het begin van de regering van koning Ahasveros, diende de plaatselijke bevolking een schriftelijke aanklacht in tegen de Israëlieten in Juda en Jeruzalem.

7. Zij deden hetzelfde tijdens de regering van Arthahsasta. Bislam, Mithredath, Tabeël en hun collega's stuurden Arthahsasta de volgende brief. Hij was opgesteld in het Aramees en er was een vertaling bij.

8. Gouverneur Rehum en zijn secretaris Simsai schreven Arthahsasta het volgende over de herbouw van Jeruzalem.

9. ‘Van: gouverneur Rehum, secretaris Simsai, onze collega's, de rechters, andere ambtenaren uit het gebied ten westen van de rivier de Eufraat, de Perzen, de Babyloniërs, de burgers van Uruk en Susan in Elam

Lees verder hoofdstuk Ezra 4