Oude Testament

Nieuwe Testament

Ezechiël 8:1-14 Het Boek (HTB)

1. Op de vijfde dag van de zesde maand in het zesde jaar van koning Jojakins gevangenschap, kwam de kracht van de Oppermachtige Here over mij, terwijl ik in mijn huis met de leiders van Juda zat te praten.

2. En ik zag een gedaante als van vuur, vanaf zijn middel naar beneden leek hij te bestaan uit vuur en zijn bovenlichaam glansde en schitterde als wit goud.

3. De gedaante stak iets uit dat op een hand leek en pakte mij bij mijn haren. En de Geest tilde mij op in de lucht en bracht mij in dit visioen naar Jeruzalem, naar de ingang van de noordelijke poort waar het grote afgodsbeeld stond dat zoveel ergernis opwekt.

4. Plotseling verscheen de heerlijkheid van de God van Israël, net zoals ik eerder had gezien in het dal.

5. Hij zei tegen mij: ‘Mensenzoon, kijk naar het noorden.’ Ik zag ten noorden van de poort bij het altaar het afgodsbeeld staan.

6. Hij zei: ‘Mensenzoon, ziet u wat zij doen? Ziet u welke grote zonden de Israëlieten hier begaan, zodat Ik uit mijn tempel word verdreven? Maar kom, Ik zal u nog grotere zonden laten zien!’

7. Hij bracht mij naar de toegangsdeur van de tempelhof, waar ik een gat in de muur ontdekte.

8. ‘Breek door deze muur heen,’ zei Hij. Toen ik dat deed, kwam een deur naar een verborgen kamer tevoorschijn.

9. ‘Ga naar binnen,’ zei Hij, ‘en kijk welke goddeloosheid daar wordt bedreven.’

10. Ik ging naar binnen. De muren waren versierd met afbeeldingen van allerlei slangen, hagedissen en andere weerzinwekkende dieren. Ook waren er afbeeldingen van alle afgoden die de Israëlieten vereerden.

11. En zeventig leiders van Israël stonden daar in het gezelschap van Safans zoon Jaäzanja en aanbaden de afbeeldingen. Ieder van hen had een wierookvat in de hand en de rook vulde de hele kamer.

12. Toen zei de Here tegen mij: ‘Mensenzoon, hebt u gezien wat de leiders van Israël in het geheim doen, ieder bij zijn afgodsbeeld? Zij zeggen: “De Here ziet ons toch niet, want Hij heeft het land verlaten.” ’

13. Hij vervolgde: ‘Kom, dan zal Ik u zonden laten zien die nog gruwelijker zijn dan deze!’

14. Hij bracht mij naar de noordelijke tempelpoort en daar zaten vrouwen te huilen om hun god Tammuz.

Lees verder hoofdstuk Ezechiël 8