Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 7:8-16 Het Boek (HTB)

8. Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron:

9. ‘De farao zal u om een wonder vragen om te bewijzen dat God jullie heeft gestuurd. Als hij dat doet, moet Aäron zijn staf op de grond gooien en deze zal een slang worden.’

10. Zo gingen Mozes en Aäron opnieuw naar de farao en deden het wonder zoals de Here hun had gezegd, Aäron gooide zijn staf voor de ogen van de farao en zijn hofhouding op de grond en deze werd een slang.

11. Toen ontbood de farao zijn geleerden en tovenaars en zij deden hetzelfde wonder door hun magie.

12. Hun staven werden ook slangen! Maar Aärons slang at hun slangen op!

13. De farao bleef echter koppig en wilde nog steeds niet luisteren, precies zoals de Here van tevoren had gezegd.

14. De Here zei tegen Mozes: ‘De farao blijft hardnekkig weigeren het volk te laten gaan.

15. Maar toch moet u morgenochtend als hij naar de rivier gaat, weer naar hem toe gaan. Ga aan de oever van de rivier staan en neem de staf die in een slang werd veranderd, mee.

16. Zeg dan tegen de farao: de Here, de God van de Hebreeërs, heeft mij naar u toe gestuurd met de boodschap: laat mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen aanbidden in de woestijn. Tot nu toe hebt u niet willen luisteren. Maar luister nu goed,

Lees verder hoofdstuk Exodus 7