Oude Testament

Nieuwe Testament

Exodus 13:4-14 Het Boek (HTB)

4. Deze dag waarop wij vertrekken, is de tiende dag van de maand Abib (dat is de eerste maand).

5. Het is de dag van de uittocht uit Egypte, waarop de Here ons naar het land van de Kanaänieten, Hethieten, Amorieten, Chiwwieten en Jebusieten zal brengen. Dat is het land dat Hij heeft beloofd aan onze voorouders, een land dat overvloeit van melk en honing.

6. Zeven dagen lang moet er ongezuurd brood worden gegeten en mag er geen gezuurd deeg in uw huis of zelfs in het land zijn.

7. Op de zevende dag zal er een groot feest voor de Here worden gevierd.

8. Die dag moet iedere vader aan zijn zoon uitleggen: “Dit feest vier ik als een herinnering aan wat de Here heeft gedaan bij mijn uittocht uit Egypte”.

9. Deze jaarlijkse feestweek zal u kenmerken als het unieke volk van de Here, alsof er een merkteken op uw handen en voorhoofden was als teken dat u aan de Here toebehoort. En laat de voorschriften van de Here dan duidelijk weerklinken.

10. Vier dit feest dus elk jaar op de daarvoor vastgestelde tijd.

11. Wanneer de Here ons naar het land heeft gebracht dat Hij lang geleden aan onze voorouders heeft beloofd en waar de Kanaänieten nu wonen, onthoud dan

12. dat alle oudste zonen en het eerstgeborene van de dieren aan de Here toebehoren en geef deze ook aan Hem.

13. Een eerstgeboren ezelsveulen kunt u terugkrijgen van de Here in ruil voor een lam. Maar als u besluit niet te ruilen, moet u het ezelsveulen doden. Uw oudste zoon móet u echter terugkopen van de Here.

14. Als uw zoon later vraagt: “Wat betekent dit allemaal?”, dan moet u hem vertellen: “Met machtige wonderen bevrijdde de Here ons uit Egypte en uit de slavernij.

Lees verder hoofdstuk Exodus 13