Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 9:20-25 Het Boek (HTB)

20. Ook Aäron verkeerde in groot gevaar omdat de Here zijn toorn op hem richtte. Maar ik bad toen voor Aäron en de Here spaarde hem.

21. Maar het bewijs van uw zonde (het kalf dat u had gemaakt) verbrandde ik en ik vermaalde het daarna tot fijn stof. Het stof gooide ik in de bergbeek.

22. Achtereenvolgens bij Tabera, Massa en Kibrot-Hattaäwa wekte u opnieuw de toorn van de Here op.

23. Bij Kades-Barnea, toen de Here u opdroeg het land binnen te trekken dat Hij u had gegeven, kwam u in opstand. U wilde niet geloven dat Hij u zou helpen, u weigerde Hem te gehoorzamen.

24. Ja, u bent opstandig geweest tegen de Here vanaf de eerste dag dat ik u leerde kennen.

25. Daarom viel ik nogmaals veertig dagen en nachten voor Hem neer toen de Here op het punt stond u te vernietigen.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 9