Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 7:1-11 Het Boek (HTB)

1. ‘Wanneer de Here u het beloofde land laat binnentrekken, wat Hij binnenkort zal doen, zal Hij de volgende zeven volken, allen groter en machtiger dan u, verdrijven: de Hethieten, de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perizzieten, de Chiwwieten en de Jebusieten.

2. Als de Here, uw God, u de overwinning op hen schenkt, moet u hen doden. Sluit geen vredesverdrag en spaar hen niet.

3. Sluit onderling geen huwelijken met hen, laat uw zonen en dochters niet met hun zonen en dochters trouwen.

4. Dat zou er zeker toe leiden dat uw zonen en dochters hun afgoden gaan aanbidden. En dat zou de toorn van de Here opwekken en Hij zou u zeker allemaal vernietigen.

5. De heidense altaren moet u afbreken, de gewijde stenen kapot slaan, de gewijde palen omhakken en de afgodsbeelden verbranden.

6. Want u bent een heilig volk, gewijd aan de Here, uw God. Hij heeft u uit alle volken op aarde uitgekozen om zijn kostbaarste bezit te zijn.

7. Niet omdat u een groter volk was dan de anderen, heeft de Here u uitgekozen, want u was het kleinste van allemaal!

8. Hij deed dat omdat Hij zoveel van u houdt en zijn belofte aan uw voorouders hield. Daarom bevrijdde Hij u uit de Egyptische slavernij met zo'n vertoon van macht en grote wonderen.

9. Weet daarom dat de Here, uw God, de enige God en ook een trouwe God is die aan duizenden generaties zijn beloften waarmaakt en zijn liefde toont aan hen die van Hem houden en zijn geboden gehoorzamen.

10. Maar zij die Hem haten, zullen in het openbaar worden gestraft en vernietigd. Hij zal persoonlijk met hen afrekenen.

11. Gehoorzaam daarom alle geboden die ik u vandaag geef.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 7