Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 4:39-48-49 Het Boek (HTB)

39. Daarom zeg ik u vandaag en dat moet u goed onthouden: de Here is de God van hemel en aarde en er is geen andere God dan Hij!

40. De wetten en geboden die ik u hier vandaag doorgeef, moet u gehoorzamen, dan zal het u en uw kinderen goed gaan en mag u voor altijd wonen in het land, dat de Here, uw God, u geeft.’

41. Toen gaf Mozes bij het aanbreken van de morgen de Israëlieten opdracht drie steden ten oosten van de Jordaan apart te houden

42. als plaatsen waarheen iemand kon vluchten die een ander per ongeluk had gedood.

43. Deze steden waren Beser, op de hoogvlakte in de woestijn, voor de stam van Ruben, Ramot in Gilead voor de stam van Gad en Golan in Basan voor de stam van Manasse.

44-46. Hieronder volgen de wetten die Mozes aan de Israëlieten gaf toen zij Egypte verlieten en verbleven ten oosten van de Jordaan in de buurt van de stad Bet-Peor. Dit land was vroeger in het bezit van de Amorieten en hun koning Sichon, die in Chesbon woonde. Hij en zijn volk werden door Mozes en de Israëlieten vernietigd.

47. Israël veroverde diens land en dat van koning Og van Basan, beiden waren Amoritische koningen, die ten oosten van de Jordaan regeerden.

48-49. Israël veroverde ook het gehele gebied tussen Aroër aan de rand van het dal van de Arnon en de berg Sion—ook wel Hermon genoemd—en al het vlakke land ten oosten van de Jordaan tot aan de Zoutzee, aan de voet van de hellingen van de berg Pisga.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 4