Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 3:7-14 Het Boek (HTB)

7. Alleen het vee en de buit hielden wij voor onszelf.

8. Wij hadden toen het hele gebied van de twee Amoritische koningen ten oosten van de Jordaan in handen, een gebied dat zich uitstrekt van het dal van de Arnon tot aan de berg Hermon.

9. De Sidoniërs noemden de berg Hermon Sirjon en de Amorieten Senir.

10. We hadden toen alle steden op de hoogvlakte veroverd en bezetten Gilead en Basan tot aan de steden Salcha en Edreï.

11. Koning Og van Basan was de laatste van de Refaïeten. Zijn bed, dat wordt bewaard in Rabba, een Ammonitische stad, was van ijzer en was ruim vier meter lang en bijna twee meter breed.

12. De stammen Gad en Ruben gaf ik dit veroverde gebied, dat begint bij Aroër aan de Arnon, en de helft van de berg Gilead, met de daarbij behorende steden.

13. De halve stam van Manasse kreeg de rest van Gilead en het voormalige koninkrijk van koning Og, de streek van Argob. (Basan wordt soms het Land van de Reuzen genoemd).

14. De familie van Jaïr, van de halve stam Manasse, kreeg de hele streek van Argob (Basan) tot aan het gebied van de Gesurieten en Maächatieten. Zij noemden hun gebied naar zichzelf, Havvoth-Jaïr (Dorpen van Jaïr). Zo heet het nu nog.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 3