65. Daar bij die volken zult u geen rust vinden. De Here zal u bevende harten geven.
66. U zult voortdurend in levensgevaar verkeren. Dag en nacht zult u bang zijn uw leven te verliezen en elke avond zult u zich angstig afvragen of u het aanbreken van de morgen nog zult meemaken.
67. 's Morgens zult u zeggen: “Was het maar nacht!” En 's avonds zult u zeggen: “Was het maar ochtend!” Die vreselijke angst zal u geen moment loslaten.
68. Dan zal de Here u in schepen terugsturen naar Egypte, een reis waarvan ik u beloofde dat u hem nooit meer zou hoeven te maken. En daar zal men u als slaven aan uw vijanden willen verkopen, maar niemand zal u willen kopen.’