Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 23:1-14 Het Boek (HTB)

1. ‘Als de zaadballen van een man zijn beschadigd of als zijn mannelijk lid is afgesneden, mag hij de eredienst van de Here niet bijwonen.

2. Een bastaard mag eveneens de eredienst niet bijwonen en gedurende tien generaties mogen zijn nakomelingen dat ook niet.

3. Geen enkele Ammoniet of Moabiet mag ooit aanwezig zijn bij de eredienst, zelfs niet na de tiende generatie.

4. De reden voor dit verbod is dat deze volken u niet verwelkomden met voedsel en water, toen u vanuit Egypte hier aankwam; integendeel, zij huurden Bileam, de zoon van Beor uit Mesopotamië, om u te vervloeken.

5. Maar de Here, uw God, heeft niet naar Bileam geluisterd; integendeel, Hij veranderde de vloek voor u in een zegen omdat de Here, uw God, van u houdt.

6. U mag, zolang u leeft, nooit proberen de Ammonieten of Moabieten op welke manier dan ook te helpen.

7. Maar kijk niet neer op de Edomieten en de Egyptenaren, de Edomieten zijn immers uw broeders en u hebt lange tijd onder de Egyptenaren geleefd.

8. De achterkleinkinderen van de Egyptenaren en Edomieten die bij u wonen, mogen het heiligdom van de Here wel betreden.

9. Als u ten strijde trekt, moet u ervoor zorgen dat er in het kamp geen onreinheden voorkomen.

10. Iedere man die 's nachts onrein wordt door een zaadlozing, moet het kamp verlaten

11. en buiten blijven tot de avond, daarna moet hij zich baden en bij zonsondergang weer terugkeren in het kamp.

12. Het toiletgebied moet buiten het kamp liggen.

13. Iedere man moet een schepje in zijn uitrusting hebben. Als hij zijn behoefte doet, moet hij een kuil graven en de uitwerpselen met aarde bedekken.

14. Het kamp moet heilig zijn, want de Here, uw God, is bij u om u te beschermen en ervoor te zorgen dat u uw vijanden overwint, de Here wil niets onbehoorlijks bij u zien, anders keert Hij Zich tegen u.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 23