Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 22:13-14-21 Het Boek (HTB)

13-14. Als een man met een meisje trouwt en—na met haar te hebben geslapen—haar een slechte naam bezorgt door haar te beschuldigen van eerder seksueel contact met een man, door te zeggen: “Zij was geen maagd toen ik met haar trouwde,”

15. zullen haar ouders het bewijs van haar maagdelijkheid bij de stadsrechters brengen.

16. Haar vader zal tegen hen zeggen: “Ik gaf mijn dochter als vrouw aan deze man en omdat hij haar haat, brengt hij haar nu in opspraak.

17-19. Hij beschuldigt haar van schaamteloze dingen. Hij zegt dat zij geen maagd was toen zij met hem trouwde. Maar hier is het bewijs dat zij dat wel was.” Zij zullen het kleed dan voor de leiders van de stad uitspreiden. Daarop zullen de rechters de man laten geselen en hem veroordelen tot een boete van vijfhonderdvijftig gram zilver, die hij aan de vader van het meisje moet betalen omdat hij een maagd uit het volk van Israël vals heeft beschuldigd. Zij zal zijn vrouw blijven en hij mag nooit van haar scheiden.

20. Maar als de beschuldigingen van de man terecht waren en zij inderdaad geen maagd was,

21. moeten de mannen van de stad haar naar de deur van haar vaders huis brengen en haar daar stenigen. Zij is immers schuldig aan een schandelijke daad in Israël door in het huis van haar vader gemeenschap met een man te hebben gehad. Een dergelijk kwaad moet uit uw midden worden weggedaan.

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 22