Oude Testament

Nieuwe Testament

Deuteronomium 21:9-23 Het Boek (HTB)

9. Zo zult u de schuld uit uw midden wegdoen door deze aanwijzingen van de Here uit te voeren.

10. Als u oorlog voert en de Here, uw God, geeft de vijand aan u over

11. en u ziet onder de gevangenen een mooie vrouw die u wel als vrouw zou willen hebben,

12. neem haar dan mee naar huis. Daar moet zij haar hoofdhaar afscheren, haar nagels knippen

13. en andere kleren aantrekken. De kleren die zij aanhad toen zij gevangen werd genomen, moet zij uittrekken. Een volle maand zal zij daarna in uw huis rouwen om haar vader en moeder. Daarna mag u met haar slapen, zodat zij uw vrouw wordt.

14. Als zij u echter niet bevalt, moet u haar vrijlaten, u mag haar niet behandelen of verkopen als een slaaf, want u hebt haar vernederd.

15. Als een man twee vrouwen heeft, van wie hij de ene liefheeft en de ander haat, en beiden hebben hem kinderen gegeven en de vrouw die hij haat is de moeder van zijn oudste zoon,

16. dan mag hij zijn jongste zoon (de zoon van de vrouw van wie hij houdt) niet tot stamhouder maken.

17. Hij moet zijn oudste zoon erkennen als stamhouder en hem een dubbel erfdeel geven. Die is immers als eerste geboren en heeft dus ook de rechten van de eerstgeboren zoon, ook al is hij de zoon van de gehate vrouw.

18. Als een man een koppige en opstandige zoon heeft, die ondanks strafmaatregelen weigert zijn ouders te gehoorzamen,

19. moeten zijn ouders hem bij de leiders van de stad brengen en zeggen:

20. “Deze zoon van ons is koppig en opstandig. Hij wil ons niet gehoorzamen, hij gooit met geld en drinkt te veel!”

21. Dan zullen de mannen van zijn stad hem door steniging ter dood brengen. Op die manier moet u dit kwaad uit uw midden wegdoen en heel Israël zal horen wat is gebeurd en diep ontzag hebben voor de Here.

22. Als een man een misdaad heeft gepleegd waarop de doodstraf staat, ter dood is gebracht en opgehangen,

23. mag zijn lichaam daar niet de hele nacht blijven hangen. U moet hem nog diezelfde dag begraven, want iemand die aan een paal is opgehangen, is door God vervloekt. U mag het land dat de Here, uw God, u als erfdeel heeft gegeven, niet verontreinigen.’

Lees verder hoofdstuk Deuteronomium 21